NIEUWSBERICHT

Terug naar nieuwsoverzicht

02-07-2015

Urgenda

Op 24 juni deed de rechtbank Den Haag een unieke en vooral opmerkelijke uitspraak die veel losmaakte. Het betrof een tegen de Staat aangespannen procedure door stichting Urgenda, een ‘burgerplatform’ dat vanuit de Erasmus Universiteit is ontstaan en wiens "leden" uit bedrijfsleven, media, kennisinstellingen, de overheid en ngo’s afkomstig zijn. Het standpunt van Urgenda luidt – kort gezegd – dat de Staat onvoldoende maatregelen neemt om zijn internationale en grondwettelijke verplichtingen na te komen om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen (en zo een gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen, die ons allen aangaat).

Na een uitvoerig gemotiveerd en helder gestructureerd vonnis (waarbij en passant nog een cursus staatsrecht wordt gegeven) komt de rechtbank tot het oordeel dat Urgenda gelijk heeft. Dat oordeel komt niet voort uit een rechtsplicht die de Staat jegens de stichting zou hebben, want dat is niet het geval: de diverse verdragsverplichtingen en het no-harmbeginsel gelden uitsluitend ten opzichte van andere staten en hebben geen rechtstreekse werking. De zorgplicht van artikel 21 van de Grondwet geeft bovendien geen uitsluitsel over de wijze waarop de Staat die moet uitvoeren of over de uitkomst van een afweging in geval er tegenstrijdige belangen zijn. De Staat heeft hier een discretionaire bevoegdheid.

Bij afwezigheid van een rechtsplicht kijkt de rechtbank echter ook naar de zorgplicht. Daar is de Staat tekortgeschoten. Weliswaar mag de Staat zelf bepalen hoe een zorgplicht wordt uitgevoerd, maar die discretionaire ruimte is niet onbegrensd: de zorg mag niet ondermaats zijn. Uit de verdragen vloeit in dit geval een aantal beginselen voort, waarvan de Staat slechts mag afwijken als daarvoor een afdoende rechtvaardiging wordt gegeven. Oplopende kosten kunnen overigens een rechtvaardigingsgrond zijn: van een staat mag niet het onmogelijke worden gevergd en er mag geen onevenredige last op hem worden gelegd. In dit specifieke geval concludeert de rechtbank echter dat de gevaarlijke klimaatverandering zonder maatregelen zal intreden en dat het doeltreffender (en uit kosteneffectiviteit beter) is om vroegtijdig adequaat te handelen dan om die maatregelen uit te stellen. De Staat heeft al met al onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig jegens Urgenda gehandeld door van een te lage doelstelling uit te gaan.

ECLI:NL:RBDHA:2015:7145 (Urgenda/Staat der Nederlanden).

 

Het vonnis werd zeer positief ontvangen door milieu-activisten, maar heeft inmiddels ook tot enige scepsis onder staatsrechtjuristen geleid. Boogaard en Den Hollander schrijven op publiekrechtenpolitiek.nl dat de rechbank in wezen een wetgevingsbevel heeft afgegeven, iets wat de Hoge Raad sinds jaar en dag weigert, omdat dit het primaat van de volksvertegenwoordigers betreft. De rechtbank gaat hiermee een conflict aan “dat hij niet kan winnen”, want hoe moet worden gereageerd als de Staat in 2020 toch niet aan de beoogde normen blijkt te hebben voldaan?

 

© JuristenRijk