NIEUWSBERICHT

Terug naar nieuwsoverzicht

26-10-2015

Netwerken op grond van de Awb

De ‘cockpit Den Haag’ is passé, concludeerde de Raad voor het openbaar bestuur onlangs. [1] De participatiesamenleving vraagt om een andere rol van de Rijksoverheid, die vanouds vooral bezig is met het opstellen van regelgeving. Jan Verhoeven en Peter Franssen vragen zich in hun artikel ‘Ontwikkelingen met betrekking tot het subsidie-instrument’, gepubliceerd in het Tijdschrift voor praktisch bestuursrecht, af wat dit betekent voor het juridisch instrumentarium.

In het bijzonder gaan ze in op het verschijnsel ‘netwerkend werken’, dat betekent dat de overheid op netwerkende wijze samenwerkt met andere partijen om maatschappelijke doelen te realiseren. Het valt hen op dat het verstrekken van subsidies een negatieve bijklank heeft gekregen. Ten onrechte, zo stellen zij, omdat het publiekrecht een goed kader biedt voor de netwerkende overheid.

De auteurs waarschuwen tegen verwarring met het privaatrecht. Het onderscheid tussen subsidie en een opdracht (artikel 7:400 van het BW) is soms erg vaag. Wanneer de overheid in een subsidierelatie meer invloed wil hebben op de uitvoering van de gesubsidieerde activiteit door bijvoorbeeld een uitvoeringsovereenkomst (artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht) af te dwingen, wordt dat onderscheid nog vager.

Daarbij komt dat in de praktijk verwarring bestaat over het subsidiebegrip. Zo wordt wel geroepen dat de overheid meer moet investeren in plaats van subsidiëren. Onder investeren worden dan bijvoorbeeld kredietverlening en garanties verstaan. Ook die vallen echter onder het materiële subsidiebegrip van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht. Zodoende geeft de Awb meer dekking dan men zou vermoeden.

J.P.M. Verhoeven en P.E.M. Franssen, ‘Ontwikkelingen met betrekking tot het subsidie-instrument’, PB 2015(6).

[1] ‘Sturen en verbinden. Naar een toekomstbestendige Rijksoverheid’.

 

© JuristenRijk